Bo en het heilige haar
Bo is tien. Tien! Dat is dus nog een kind. Een knulletje. Iemand die je op elk moment van de dag zonder waarschuwing moet kunnen knuffelen, kietelen of optillen als een natte dweil.
Maar Bo… Bo is sinds kort een soort puber geworden. Puber light. Puber 0.9. Testversie.
Ik wil hem knuffelen. Gewoon omdat hij naar school gaat. Omdat hij bestaat. Omdat hij tien is en ik me afvraag hoe lang ik hem nog mag knuffelen zonder dat hij mij aanklaagt.
Dus ik loop naar hem toe. Armen wijd. Liefde in mijn ogen. Misschien zelfs een licht melancholisch muziekje in de achtergrond. En dan… pats! Bo schiet met zijn armen omhoog alsof ik een loslopende dolle hond ben die hij van zich af moet slaan.
“NIET! MIJN. HAAR!”
Mijn zoon. Mijn kleine man. Mijn Bo. Staat daar met zijn koddige kuif alsof hij zo auditie gaat doen voor een Backstreet Boys-tribute act. Dat haar, dat is geen haar meer. Dat is een kunstwerk.
Ik heb het zien gebeuren: hij stond vanochtend twintig minuten voor de spiegel. Met de concentratie van een hersenchirurg. Hij kneep een hoeveelheid gel ter grootte van een mango op zijn hand en smeerde het met een wiskundige precisie in een hoek van 37 graden omhoog.
En nu is het klaar. Af. Klaar om indruk te maken. Klaar voor groep 7. Klaar om dat meisje met die glitterpen te laten denken: Bo, wat zit jouw haar weer strategisch chaotisch vandaag.
En ik? Ik ben ineens de vijand. Ik ben de verwoester van stijlen. De tornado der tederheid.
“Ik wil alleen maar knuffelen,” zeg ik, terwijl hij achteruit de gang in danst, met zijn handen beschermend boven zijn hoofd, alsof ik hem met liefde ga föhnen.
Tien jaar. En nu al onknuffelbaar.
Ik wacht wel tot hij dertig is en terugbelt voor advies over wasmiddel.